'Intimiteit onder de leeslamp': over de relatie lezer-schrijver in tijden van podiumkunsten

Ter gelegenheid van de opening van de overzichtstentoonstelling "10 jaar literaire ontmoetingen in het Penhuis" gaf dichter Frans Deschoemaeker een wervende toespraak. Hieronder kun je deze nog eens integraal nalezen:

"Intimiteit onder de leeslamp": over de relatie lezer – schrijver in tijden van podiumkunsten

Over zin of onzin van schrijversoptredens kan een aardig boompje opgezet worden. Over wel en wee bij schrijversoptredens kan een aardig boekje opengedaan worden. De Nederlandse publiciste, redactrice en uitgeefster Lidewijde Paris deed het.

Zij bundelde een groot aantal ervaringen van schrijvers die tijdens publieke optredens in verlegenheid gebracht werden. Dat deed zij in een boekje met de wervende titel En toen viel ik van het podium.

Ik heb dat boekje niet gelezen, Dames en Heren, ondanks die wervende titel. Ik hoef het ook niet te lezen om te weten waarover het gaat. Ik weet dat het een aaneenschakeling zal zijn van burleske anekdotes die soms vermakelijk maar veelal triest zijn. Want zelfkwelling en leedvermaak, dat is nu eenmaal des mensen.

Gedichten lezen voor een bijna lege zaal, een signeersessie houden waarvoor niemand komt opdagen, een interviewer treffen die zijn huiswerk niet gemaakt heeft, en verder: een verkeerde datum op de affiche, lawaaihinder vanwege kettingzagen en drilboren tijdens het optreden, het onaangename gevoel opgevoerd te worden als een kermisattractie, potsierlijke voorzitters van plaatselijke verenigingen, nachtelijke dwaaltochten diep in de provincie, de gemiste laatste trein terug naar de heimat, en ja, een verstuikte enkel vanwege die val van het podium.

Want er gaat blijkbaar van alles verkeerd, wanneer schrijvers hun veilige werkkamer verlaten om, zoals dat heet, voor het voetlicht te treden. Wanneer schrijvers op dat onzalige idee komen zich bloot te stellen aan een publiek.

Zou het iets te maken hebben met het feit dat zij zich op een podium ver van hun natuurlijke biotoop bevinden?

Goede schrijvers moeten op een podium wel teleurstellen, want zij bereiken het beste van zichzelf per definitie op papier. Daar komt hun métier tot kristallisatie. Daar concentreert zich de complexiteit van hun wezen. Daar komt het evenwicht en het heldere inzicht tot stand. Dingen die zij wellicht door middel van hun uiterlijke verschijning niet kunnen tentoonspreiden. Volgens de schrijver-filosoof Alain de Botton wordt een breekbare ecologie verstoord door schrijvers dichter bij hun lezers te brengen dan goed is voor elk van de partijen.

Een goede schrijver is iemand die je het gevoel geeft dat je hem kan opbellen voor een goed gesprek, zegt het hoofdpersonage uit The Catcher in the Rye. Maar lezers hebben altijd goed beseft dat ze niet écht moeten opbellen. Tot voor kort.

Vandaag is op vele domeinen interactie het nieuwe toverwoord. Ook in de letteren; interactie buiten het boek, in de media.

De mediatisering van de literatuur is in de laatste decennia alsmaar toegenomen.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw hadden wij het televisieprogramma Hier is Adriaan van Dis. Schrijvers die in die talkshow ontvangen werden, zagen de verkoopcijfers van hun werk in de weken daarna drastisch omhoog gaan. Hetzelfde fenomeen, en op een veel grotere schaal, was trouwens al sinds 1975 te zien in Frankrijk, met het beroemde Apostrophes van Bernard Pivot.

Sindsdien zijn schrijvers steeds prominenter aanwezig op radio en televisie, in de krant, in de magazines en op het internet.

Maar het bestrijken van een steeds breder spectrum van het potentiële lezerspubliek heeft zo zijn nevenverschijnselen: zo valt in de media een verschuiving waar te nemen van de belangstelling voor de tekst en zijn intrinsieke kwaliteit naar de persoon van de schrijver, zijn privéleven en zijn eigenaardigheden. Het amusementsgehalte en de oppervlakkigheid dreigen hierbij de kritische reflectie op het boek, het intellectuele debat over het boek, naar de achtergrond te schuiven.

De schrijver mag in de media deelnemen aan het maatschappelijke debat, maar eigenlijk zal hij alleen gevraagd worden als hij daarbij leuk, spits en gevat uit de hoek weet te komen. Hij mag in populaire blaadjes zijn zegje doen, als hij het tenminste wil hebben over zijn binnenhuisinrichting, eetgewoonten, dagindeling, huisdieren, vakantieplannen, seksuele voorkeuren.

Schrijvers die de aandacht van de media weten te trekken, schrijvers die hun digitaal profiel optimaliseren, schrijvers die de podia aandoen, doen het dan ook beter bij het grote publiek. Cijfers lijken dat te bevestigen: bestsellers zitten meestal in de hoek van de gemediatiseerde literatuur. Hierbij is het niet meer de literaire kritiek die een schrijver maakt, maar zijn eigen talent om zich in de kijker te fietsen, zijn eigen talent om via talkshows, spelprogramma’s of virtuele fora tot de status van publieke bekendheid op te klimmen.

Het romantische beeld van de geniale maar onbegrepen en in eenzaamheid werkende auteur maakt plaats voor dat van de mediagenieke pr-strateeg. De uitgever kijkt goedkeurend toe van op de zijlijn. Niets zo handig als een schrijver die als een kleine middenstander zichzelf promoot, want de hele handel moet worden verkocht.

Mogen wij hierover mopperen, trouwens?

Natuurlijk zijn er schrijvers die zich op een podium als een vis in het water voelen. Natuurlijk is het vaak leuk om naar hen te kijken. Natuurlijk zijn schrijversoptredens het zout en de peper op onze beleving van literatuur. Maar er zijn excessen. En we merken dat hier en daar in het mediaspektakel al eens een grens wordt bereikt en overschreden.

Ik had mij voorgenomen in dit korte referaat geen namen in ongunstige zin te noemen, maar vooruit, ééntje dan maar: toen de Franse sterauteur Michel Houellebecq op woensdag 14 september 2011 zonder nadere uitleg wegbleef van het podium van een volgeboekte Muntschouwburg te Brussel, zelfs van de aardbol verdwenen leek, nadat hij in diezelfde week ook al weggebleven was van optredens in Amsterdam en Den Haag, kon ik mij als simpele lezer alleen maar de volgende bedenking maken: kan de spektakelwaarde van een schrijver zó groot worden dat zijn plaats op het podium van een hoofdstedelijke schouwburg, een theater notabene, gerechtvaardigd is? En zo ja, heeft hij dan niet de morele en professionele plicht het nodige respect op te brengen voor zijn publiek?

Van de schouwburg naar de fauteuil onder de leeslamp. Ik moet het even hebben over intimiteit.

De Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges voorzag zijn dichtbundels van een voorwoord. Wie in zijn verzamelde gedichten al die voorwoorden leest, merkt telkens weer hoe nadrukkelijk Borges, naar eigen zeggen zelf eerder lezer dan schrijver, zich op gelijke voet stelt met zijn lezer, hoe wezenlijk voor hem de dialoog is.

Reeds in het voorwoord bij zijn debuutbundel Vurig Buenos Aires schrijft hij: De lezer vergeve me dat ik zo onbeleefd ben geweest me die ene mogelijk geslaagde regel op deze bladzijden als eerste toe te eigenen. Ons beider nietigheden verschillen nauwelijks; het is onbeduidend en toevallig dat van deze oefeningen jij de lezer bent en ik de schrijver.

Men kan deze uitspraak interpreteren als een verbale plaagstoot, Borges was dol op verbale plaagstoten, en zo bescheiden was hij nu ook weer niet (de bescheidenheid van Borges is vooral elegant). Maar in een ander voorwoord staat dan weer zeer ernstig: elk lezen houdt medewerking en medeplichtigheid in, en in wezen heeft deze uitspraak dezelfde draagwijdte als de vorige.

Telkens weer richt Borges zich tot die ene, enkelvoudige, ideale lezer. Borges bezit het merkwaardig vermogen elke lezer afzonderlijk toe te spreken als een lotgenoot en die lezer het gevoel te geven dat hij ook werkelijk een lotgenoot is. Intimiteit onder de leeslamp.

Een lezer wil zijn geliefde auteur wel eens in levende lijve zien, misschien zelfs aanraken. Een auteur wil ter afwisseling van zijn eenzame arbeid wel eens de koestering van een parochiezaal of een schouwburg vol toehoorders, en het geklater van applaus. We moeten daar niet flauw over doen. Het is des mensen.

En toch. En toch.

Een lezer wil zijn geliefde schrijver liefst niet met té veel mensen delen. Zelf herinner ik mij mijn lichte ontgoocheling toen Tomas Tranströmer in 2011 de Nobelprijs kreeg. De Zweedse dichter was voor mij al jaren een vertrouwde metgezel (verzamelde gedichten op het nachtkastje, u kent dat wel) en plots was daar dat wat ongemakkelijke gevoel dat ik hem voortaan met de hele wereld zou moeten delen.

Een schrijver droomt wel eens, wanneer hij eens niet droomt van een massaal lezerspubliek en gigantische verkoopcijfers, van die ene, toegewijde, ideale lezer, die zijn boeken op het nachtkastje liggen heeft, en die boeken levenslang koestert.

In zijn boek Sur la lecture schreef Marcel Proust (en ik vertaal het even): Misschien zijn er in onze kindertijd geen dagen die wij intenser hebben beleefd dan deze die we hebben doorgebracht in het gezelschap van een geliefd boek.

En Thomas a Kempis verzuchtte, u hebt het allemaal al eens gehoord, Overal heb ik rust gezocht, en ik heb die rust slechts gevonden in een hoekje met een boekje.

Dames en Heren,

Eén van die hoekjes vinden wij te Kortrijk. In een besloten, tot lichte melancholie stemmende tuin. Daar staat een huis. Een huis dat de Pen in het vaandel voert en vooralsnog niet het toetsenklavier. De Pen die staat voor Traditie, Aandacht, Geduld, Duurzaamheid, Ambachtelijkheid en Passie. De Pen die staat voor de sierlijke arabesken van Verbondenheid, Medeplichtigheid, Intimiteit.

De bezoeker van dat huis is matineus. En goedgemutst. Het is zondagmorgen en alles staat nog te gebeuren.

In het Penhuis ontmoet hij zielsverwanten, lotgenoten, medeplichtigen. In de serre chaude van de Oranjerie wordt het breekbare ecosysteem tussen schrijver en lezer gerespecteerd.

En boven die glazen koepel ziet de bezoeker de seizoenen voorbijtrekken. Van veel van die middagen blijft hij zich de lichtinval herinneren. Het heldere licht van een rustig betoog. De plotse flits van een inzicht.

Wie een regelmatig bezoeker van het Penhuis was, in de voorbije tien jaar, weet trouwens dat de zon bijna altijd van de partij was, nog priemend achter wolken bij de aanvang, uitbundig schijnend naar het einde toe.

Ik feliciteer het Penhuis met zijn tien jaar onverdroten aandacht voor de betere letteren, voor teksten die er toe doen, zonder mee te lopen in de waan van de dag. Ik feliciteer het Penhuis met zijn schrijvers. Ik feliciteer het Penhuis met zijn lezers.

Kortrijk, 1 december 2012,

Frans Deschoemaeker

0 reacties:

Een reactie posten